Hij lacht, knikt en geeft mij een bemoedigend schouderklopje. De chauffeur van de bus vanaf Ho Chi Minh stad heeft geen idee wat ik zeg. Lachen is zijn manier om de taalbarrière weg te wuiven. We kijken elkaar aan en komen tot de conclusie dat we in de verkeerde bus zitten. De overige busgangers, allen Vietnamees, grinniken en genieten zichtbaar. Stefanie trekt de chauffeur, zichtbaar geïrriteerd, nogmaals aan zijn jasje. Allesweter Google Translate helpt ons maar nog begrijpt de vriendelijke, tandloze en onguur ruikende chauffeur ons niet. Liefdevol doch dwingend hebben we afgesproken dat hij ons seint als we de bus uitmoeten. Met argusogen kijk ik de situatie aan. Nu wakker blijven, althans proberen. Na ongeveer 90 minuten krijgen we een handgebaar. Bij een voor Vietnamees begrippen ‘groot wegrestaurant’ stoppen we. Het is in de middle of nowhere. Bij het voelen van een vaste ondergrond slaat de warmte ons ongegeneerd nat in het gezicht. Het is 45 graden en er staat geen wind. De chauffeur is weggelopen om te eten. Via de GPS komen we erachter dat ons resort op 15 kilometer afstand ligt. Dit is redelijk dichtbij, maar niet op loopafstand. Het wegrestaurant is simpel met 4 kraampjes, iets waar je kan plassen en niet wilt poepen en veel lokale mensen. Zelden ben ik zo aangegaapt door mensen. Ik kreeg er bijna een unheimliche gevoel van. Men is in de Mekong Delta weinig toeristen gewend. Zeker niet 2 van die grote Germaanse belhamels. Iedereen groet je, wil een handje of een foto. Op enige steun van de chauffeur konden wij niet meer rekenen. Deze vrolijke tweevoeter zat allang en breed aan de loempia’s en de rijst. De hamvraag van de dag: hoe komen we bij ons resort? In deze warmte, met veel reisuren in de benen, en een hongerig gevoel niet de meest ideale omstandigheden. En nu? Toen we de hoop bijna opgaven stond er iemand op. Als een duveltje uit een Vietnamees doosje kwam hij tevoorschijn. Een Engelssprekende Vietnamees welke de hulpvragende ogen herkende. Als een kind zo blij heeft deze engel een taxi gebeld welke ons voor 7 euro naar het resort bracht. They do exist, hallelujah.
Het resort was OK, niet meer niet minder. Je bent hier meer een ‘nummertje’ en gewoon een toerist. Hoe zuidelijker, hoe meer het ‘nederige’ eraf is. De bungalow is prima en van alle gemakken voorzien. De airco werkt te goed en is door de lieve medewerker op 17 graden gezet. Met een buitentemperatuur van 45 een groot contrast. De badkamer in dit prieeltje is buiten en geeft je het gevoel alsof je midden in de rimboe plast, poept en doucht. Het toilet heeft men zo neergezet dat je ochtends, tijdens de grote boodschap, in de zon zit. Leuk, maar als je een ‘rooie’ bent niet praktisch. Poepen kan alleen na het gezicht en torso ingesmeerd te hebben. Op de verpakking van de crème staat 10 minuten wachten met blootstelling aan de zon, maar zoveel tijd heb ik niet als ik de pot zie. Enfin, op een mooie, warme boottocht over de Mekong Delta na kan ik weinig spannends vertellen over Ben Tre. O ja, het drinken van slangenbloed- en wijn. Wauw, wat een vreemde smaak. Ik werd door een local gevraagd om met hem te proosten en een slok te nemen. Onder culturele druk onzeker ‘ja’ gezegd, maar achteraf geen spijt hoor. De Mekong Delta is groen, fruitrijk en nog niet gewend aan de toerist. Deze ingrediënten maken het een geweldige omgeving om te zijn als mens.
En dan de busreis van Ben Tre naar Can Tho. Zucht, een ontdekkingsreis om nooit te vergeten. Het bleek een afgebladderde, blauwgrijze Samco 4,2 liter stadsbus te zijn met een groot lokaal en primitief karakter. Zelfs in mijn stoutste droom had ik niet durven dromen over deze bus. Het positieve? Hij vertrekt precies op tijd. De chauffeur rookt voor vertrek nog snel een sigaret en tikt een liter water weg. Hij draagt een babyblauw overhemd wat doorweekt is van het zweet. Zijn gebruinde voorhoofd glimt eveneens van het lichaamsvocht. Het is ook 44 graden, dan mag je zweten. We nemen achterin de bus plaats in de hoop voldoende beenruimte te hebben. De bus zit vol bij vertrek met mensen en dieren. Ja, dieren. 3 rijen voor ons sleept een vrouw van middelbare leeftijd een zwerm kuikentjes mee, rijp voor de slacht, in een kleine kooi. Ook wordt er in de bus enkele tientallen kilo’s met vis vervoerd. Het is een grote beestenboel en dat in een bus zonder airco. De bus heeft ARKO, de frisse Vietnamese lucht van uitlaatgassen. Het achterruit van de bus is kapot en ondanks een rookverbod zien we een Vietnamees rustig zijn peuk oproken. We zweten ons binnen 10 minuten de pestpokken wetende dat de reis minimaal 3 uren zou duren. Het Vietnamese wegennet heeft een hobbelig en wisselende karakter waardoor ik op dit soort momenten zelfs naar een Belgische snelweg verlang. Krijgt u al een beeld? En toen kwam de klap op de vuurpijl. De chauffeur flipte een oude cd uit zijn broekzak en heeft 3 uren lang, op het hoogste volume, een valse Vietnamese André Hazes gedraaid. Ondanks verwoede pogingen om eigen muziek te overstemmen bleef de muziek van de chauffeur hoorbaar. Een kwelling van de eerste categorie. En dat met de wetenschap dat er nog een aantal lokale busreizen in het verschiet liggen. Zal ik het aandragen? ‘Kom, we boeken een vliegticket ipv een lokale bus.’ Of kom ik dan weer prinsje verwend over? Moet ik dit gewoon ondergaan? En daar was het verlossende woord. Ik voelde Stefanie haar handen op mijn linkerschouder, keek in haar ogen en hoorde de magische woorden: ‘We boeken een ticket hoor, van Can Tho naar Phu Quoc, nooit meer deze bus’. Alsof de zon ging schijnen en ik opnieuw verliefd werd kon ik dit volmondig met ‘ja’ beantwoorden. Terwijl wij in de bus zaten boeken we het vliegticket en maakte wij zodoende deze busreis dragelijker. Aanstellers? Verwend? Absoluut. Weer een pracht ervaring maar op het moment zelf was het minder lachen.
Het verblijf in Can Tho in Villa My Long maakte de gehele busreis in een klap goed. Door de eigenaar Jack waren we geïnstrueerd waar we ons moesten laten afzetten door een taxichauffeur. Dit bleek aan de waterrand midden in een arme woonwijk. Hier moesten we een minuut of 10 wachten. Om de tijd te doden eten we Oreo koekjes en laten we ons aangapen door een klein jongetje met een Arsenal voetbalshirt. Hij zwaait naar ons. Hij durft niet dichterbij te komen. Ik haal een pak koekjes uit mijn tas en gooi het naar hem toe. Hij lacht en geeft mij een duimpje. Ik geef hem een duimpje terug. Hij rent weg naar iets van golfplaten en hout. Ik vermoed zijn ouderlijk huis. Wanneer wij ons omdraaien zien we een gondelvormige boot aankomen met een jonge kapitein aan het roer. Hij knikt en vraagt of we aan boord komen. Terwijl we wegvaren kijk ik naar de kant. Ik zie het Oreo jongetje samen met zijn vader uitbundig zwaaien naar ons. Met dezelfde uitzinnige zwaai beantwoorden wij dit. De boottocht duurt 20 minuten en brengt ons bij een villa in de jungle alleen bereikbaar per boot. We komen veel mensen aan de waterkant tegen. Allen groeten ons, geen uitzondering daar gelaten. Het welkomscomité, een 10 met een griffel. De villa heeft een speciale locatie en fungeert als ‘home stay’. In de villa zijn naast ons een Amerikaans gezin en een Roemeens koppel woonachtig in Duitsland. Alle eetmomenten doe je als ‘familie’ aan een eettafel en je eet wat de Vietnamese pot schaft. De kok is de buurvrouw, een Vietnamese Jamie Oliver, een geweldenaar in de keuken. Door de familieconstructie ontstaat er een band met de andere leden en leuke gesprekken volgen waar een ieder vertelt over eigen land, ervaringen en cultuur. De volgende ochtend zijn wij als ‘familie’ om 06:30 uur richting de befaamde fruitmarkt op het water gegaan. Hier wordt door de Vietnamees alles wat een kenmerk van fruit bevat verkocht en meegesleept op een krakkemikkige, oude boot. Desgewenst kan er op het water een kip geslacht worden, koffie gedronken worden en zelfs de BBQ kan opgestookt worden. U vraagt, wij draaien, van dat niveau. We kijken onze ogen uit en genieten van alle cultuur die Vietnam biedt ook wetende dat het einde nadert.
Ondertussen zijn we bijna 1 week weg van het vaste land. Samen met onze Roemeense familie zijn wij richting het Bounty eiland Phu Quoc gevlogen door de Vietnamees steevast als Voe Kwak uitgesproken. Het eiland ligt dichtbij Cambodja en wordt ook geclaimd door de Cambodjanen. Tot op heden is het in Vietnamese handen. Het is een oase van rust, natuur, Duitsers en Russen. Onze laatste week vakantie slijten we onder een palmboom, met zicht op een azuurblauwe zee op een privé strand. We hebben een huisje pal aan het strand tussen de palmbomen. Het is goed warm maar door medewerking van de weergoden hebben we elke dag én nacht een tropische storm waardoor het acceptabel blijft. Het resort is rustig en we worden omringd door levensgenieters welke om 09:00 uur het eerste blikje bier openen en om 17:30 uur, 10 verder, hun laatste. Ik durf door de heldere kleur van het water mee de zee in wat gretig vastgelegd kon worden door amateurfotograaf Stefanie. Avonds, rond 18:15 uur, bloeit de romantiek op en kijken we samen naar de zonsondergang. Stefanie wordt al mooi bruin en ik ook zoiets. Elke ochtend slikken we trouw onze Malariapillen hopende niet doodziek te worden en waar de zin het wint van het lui zijn wordt er hardgelopen door mij. Stefanie ondersteunt door het bed warm te houden. Maandagavond vliegen wij terug naar Ho Chi Minh waar wij nog 1 dag kunnen spenderen. Woensdagochtend wacht ons vliegtuig van Air France richting Amsterdam met een overstap in Parijs. Verlang ik naar huis? Ach, er gaat niks boven mijn eigen bed, een verse bak bonenkoffie en de Leeuwarder buitenlucht inademen.
Nu genieten van de zon, elkaar en laatste 70 uur Vietnam. Dank voor het lezen van mijn gezwijmel de laatste 4,5 week.